Het bijhouden van een huishoudboekje hoorde bij het leerplan van de Huishoudscholen, - de eerste dateert van 1865.
Het Statistisch Instituut, de voorloper van het Centraal Bureau voor de Statistiek, hield in 1886 en 1891 budgetonderzoeken op basis van huishoudboekjes. Bij de ‘arbeidende stand’ ondervond het Instituut nogal wat hinder: ze waren daar geen huishoudboekjes gewend en de vrouwen konden soms niet lezen of schrijven. Er was bovendien veel argwaan:
‘Er bestaat bij de lagere klassen, wanneer meergegoeden zich voor hun toestand interesseeren…een diep betreurenswaardig wantrouwen in de bedoeling waarmede dit geschiedt. ‘
Inderdaad had het Statistisch Instituut allerlei bijbedoelingen en vooroordelen. Zo ging het ervan uit dat de arbeiders het niet te nauw met de waarheid zouden nemen bij het invullen van de huishoudboekjes.
‘De arbeider kleurt zijne antwoorden met de bedoeling er zich ondersteuning door te verschaffen. Hij riekt als het ware de kans op onderstand.
‘Waar inkomsten verzwegen zijn, is het geheele bedrag daarvan in 99 van de 100 gevallen naar de kroeg gebracht.’
Volgens het Instituut zouden geestelijken en liefdadigheidswerkers toezicht moeten houden op de invulling van het huishoudboekje. Was het niet goed gedaan, dan konden ze bij wijze van dwangmiddel alle steun intrekken. (Bijdragen Statistisch Instituut 1886, 1891)
Arbeidersbudgets
De Sociaal-Democratische Studieclub, het wetenschappelijk bureau van de SDAP, hield in 1910-1911 een budgetonderzoek onder arbeidershuishoudens.
Dit had een politiek doel: inzicht geven in de financiële nood van arbeidersgezinnen.
Opmerkelijk is dat de diamantbewerkers niet gevraagd werden, ‘vanwege hun uitzonderingspositie’ - waarschijnlijk verdienden ze te veel.
Van de 131 aangezochte gezinnen haakten er 28 meteen al af. ‘Eenigen hunner berichtten dat zij zich schaamden hun getob op papier te zetten.’
Leden van de Sociaal-Democratische Vrouwenclubs bezochten de gezinnen en zagen toe op de juiste invulling van de huishoudboekjes. (Arbeidersbudgets, Bro N358/40 fol)
Gezinsoorden
In de jaren ’50 beleefde het huishoudboekje zijn hoogtijdagen. Zuinigheid, aangeleerd in de oorlogsjaren en de daaropvolgende distributietijd, werd vanuit de overheid op alle mogelijke manieren gepropageerd. In 1954 werd het Gezinsbegrotingsinstituut opgericht, een initiatief van de Nutsspaarbanken. In 1979 kwam, mede vanuit dit instituut, het NIBUD tot stand.
In de jaren ’50 werden ook maatschappelijk werksters ingezet bij de invulling van huishoudboekjes. In de ‘Gezinsoorden’, opgericht voor de heropvoeding van als asociaal gebrandmerkte gezinnen, voelde men er niets voor: ‘Weerstand kon ook worden geconstateerd ten aanzien van het kopen op de z.g. huishoudboekjes….In veel gevallen moest een verantwoorde budgettering van het begin af aan worden aangeleerd. ‘(NRMW11/F/60, Gezinsoorden,1957)