Onderzoekt en verzamelt de geschiedenis van werk, werkenden en arbeidsverhoudingen wereldwijd

Over het IISG Onderzoeksprogramma

Leo Lucassen

Hoe komt het dat werk in de afgelopen vijf eeuwen heel verschillend wordt gewaardeerd en beloond? Waarom lopen de omstandigheden waaronder mensen werken zo uiteen, van slavernij tot goedbetaalde loonarbeid? En, hoe kunnen mensen hier, individueel of collectief, invloed op uitoefenen? Om die vragen te beantwoorden, verzamelt en analyseert het IISG, in nauwe samenwerking met onderzoekers in andere continenten, gegevens over sociale en economische ontwikkelingen in de wereld sinds 1500. Het gaat daarbij om arbeidsverhoudingen, individuele levenslopen, overlevingsstrategieën en collectieve acties, maar ook om tijdreeksen van lonen, prijzen, productiviteit, genderverhoudingen, levensverwachting en geletterdheid. De invalshoek van werk en arbeidsverhoudingen is essentieel om er achter te komen hoe ongelijkheid, binnen en tussen samenlevingen, ontstaat en blijft voortbestaan. Daarmee wil het instituut bijdragen aan actuele maatschappelijke discussies over sociale ongelijkheid, economische groei, milieu, globalisering, migratie en democratie.

Sociale ongelijkheid

De overweldigende aandacht voor het boek Capital in the 21st Century van Thomas Piketty in het najaar van 2014 heeft het thema sociale ongelijkheid in een klap teruggebracht op de politieke en maatschappelijke agenda. Hoe je ook over de analyse van de Franse econoom moge denken, het is duidelijk dat hij de bredere discussie over verschillen tussen rijk en arm en sociale uitsluiting een krachtige impuls heeft gegeven. Hoewel niemand de hoofdstelling van Piketty’s boek bestrijdt, namelijk dat de vermogensongelijkheid sinds de jaren tachtig weer sterk is toegenomen (in 2012 bezaten de 10% rijkste Nederlanders maar liefst 61% van het totale vermogen), is daarmee niet het hele verhaal verteld. Er zijn immers ook mechanismen en krachten die ongelijkheid weer kunnen afremmen of terugdraaien. Een goed voorbeeld is de verzorgingsstaat die na de Tweede Wereldoorlog in veel Europese landen, Noord-Amerika, Japan en Oceanië is ingevoerd, voortkomend uit de aandacht voor de slechte werk- en leefomstandigheden (de ‘sociale kwestie’) die aan het einde van de 19e eeuw ontstond. Daar tegenover staat de neoliberale koers die veel regeringen in de jaren tachtig zijn gaan varen, waardoor met name multinationale bedrijven vrij spel kregen en de winstbelasting sterk werd verlaagd. Het interessante daarbij was, dat collectieve actie van onderop grotendeels uitbleef.

Het belang van politieke beslissingen, die op hun beurt weer worden gevoed door collectieve acties van onderop, wordt geïllustreerd door de grote verschillen binnen de Westerse wereld. Tegenover welvaartstaten in Scandinavië, West-Europa en Japan, die worden gekenmerkt door sociaal beleid dat inkomens en vermogens in hoge mate herverdeelt, staan landen als de Verenigde Staten waar veel meer aan de markt wordt overgelaten en de ongelijkheid bijgevolg veel groter is.

Overigens is herverdeling bepaald geen ‘Westers’ monopolie. Ook communistische regimes in Oost-Europa, Rusland, China, Cambodja, Noord-Korea en Cuba, kozen voor deze weg. Alleen leidde hun centralistische en ondemocratische egalisering tot een grove inperking van individuele vrijheid en kostte deze ‘social engineering’ miljoenen mensen het leven. Daarnaast zijn er landen die de herverdeling beperken tot ‘hun’ eigen staatsburgers, met als consequentie de uitsluiting en extreme uitbuiting van miljoenen migranten, zoals in de oliestaten in het Midden Oosten en in landen als Maleisië. Tot slot kunnen we in het recente verleden ook binnen de directe Westerse invloedssfeer genoeg landen aanwijzen die weinig op hebben met democratie en persvrijheid en allerlei vormen van ongelijkheid bewust in stand houden. Denk aan Spanje onder Franco, het kolonelsbewind in Griekenland en tal van autoritaire regimes in Latijns Amerika.

De kosten van ongelijkheid in de wereld

Met de neoliberale koerswijziging in de jaren tachtig, het verdwijnen van het IJzeren Gordijn en de invoering van een markteconomie in China, is de sociale ongelijkheid binnen landen, overal ter wereld weer toegenomen. Nu is een zekere mate van ongelijkheid onvermijdelijk en heilzaam voor menselijke samenlevingen. Als de verschillen tussen arm en rijk echter te groot worden, kan dat aanzienlijke ‘maatschappelijke schade’ veroorzaken. Zo verzwakt ongelijkheid het vertrouwen in de politiek en tast zij daarmee de  democratie en de sociale cohesie aan. Een misschien wel groter gevaar voor de democratie is de toenemende macht van de superrijken om (vooral in de VS) succesvolle lobby’s op te zetten en door ongelimiteerde inzet van geld de publieke opinie en het stemgedrag te manipuleren. Verder leidt grote sociale ongelijkheid vaak tot meer criminaliteit en onveiligheid, zoals het alarmerend hoge aantal moorden in Midden-Amerika, Zuid-Afrika, en Brazilië laat zien.

Figuur 1: 'Murder Rate in 2012 Bron: United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC)

 

Naast een evidente samenhang met structurele armoede en ongelijkheid, speelt ook wapenbezit een rol bij de hoge moordcijfers, zoals we in de Verenigde Staten kunnen zien, waar het niveau vijf keer zo hoog is als in Northwestern Europe.

Verder schaadt sociale ongelijkheid de volksgezondheid en leidt het tot onderbenutting van menselijk kapitaal. Met andere woorden, ongelijkheid is slecht voor economische groei op de langere termijn en verlaagt het peil van ’global well-being’. Er is dan ook veel voor te zeggen om sociale ongelijkheid binnen de perken te houden. Ondanks uiteenlopende pogingen daartoe, waaronder nivelleringsbeleid, ontwikkelt de trend zich echter in de laatste decennia wereldwijd in de tegenovergestelde richting.

Arbeidsverhoudingen

Die groeiende ongelijkheid wordt niet alleen weerspiegeld in verschillen in vermogen, maar ook in inkomens en arbeidsverhoudingen. Kijken we naar de wereld als geheel, dan constateren we dat de verschillen tussen landen in de afgelopen halve eeuw weliswaar zijn afgenomen, met name door de opkomst van snel groeiende economieën in China, Brazilië en India, maar dat binnen landen de ongelijkheid soms dramatische vormen aanneemt. Denk aan textielfabrieken in Bangladesh, kolenmijnen in China of Pakistaanse en Burmese bouwvakkers in Qatar. De arbeidsomstandigheden van arbeiders in die landen zijn soms zo beroerd dat sommigen van nieuwe (schuld) slavernij spreken, een fenomeen dat momenteel zo’n 36 miljoen mensen raakt, met name in India, Pakistan, een groot deel van Afrika bezuiden de Sahara, Zuid-Oost Azië, Noord-Korea, Rusland en China.

Figuur 2: Schuldslavernij in 2014 .Bron: Rick Noack in de Washington Post 18-11-2013. Data source: Walk Free Global Slavery Index.

Tot slot is er nog een wereld te winnen voor meisjes en vrouwen. De gender-ongelijkheid mag in de afgelopen halve eeuw sterk zijn afgenomen, in veel delen van de wereld worden vrouwen nog steeds structureel achtergesteld en als tweederangs burger behandeld. Op het gebied van werk uit zich dat in structureel lagere salarissen dan mannen voor hetzelfde werk, minder carrièrekansen en langere werkdagen. Historisch gezien hangt positie van vrouwen sterk af van haar plaats en functie in het (groot)huishouden. Pas meer recentelijk is de genderspecifieke beloning van werk door de toenemende economische individualisering aan het veranderen.

Precarisering

Hoewel het Westen in mondiaal perspectief een hemel op aarde is, neemt ook hier de ongelijkheid toe. Dat uit zich om te beginnen in de flexibilisering van de arbeidsmarkt, waar het aandeel zelfstandigen zonder personeel sinds het einde van de vorige eeuw sterk is toegenomen. Hoewel een deel van hen aardig verdient, is voor velen het zelfstandige bestaan minder glamorous, zijn velen onderverzekerd, bouwen geen of maar gedeeltelijk pensioen op, en is het vaak alleen vol te houden wanneer de partner een vast werkverband heeft. Voor de meesten lijkt de keuze om voor zichzelf te beginnen  dan ook een korte-termijn strategie. Daarnaast groeit het aantal mensen met twee (slecht betalende) banen, die ook wel als ‘working poor’ aangeduid worden. Deze trends wijzen op een groeiende ‘precarisering’  en ‘fissuring’ van de arbeidsmarkt, waarbij de arbeidsvoorwaarden van steeds meer werknemers worden uitgehold, pensioenopbouw stokt en de lonen achterblijven. Met allerlei negatieve gevolgen voor het welbevinden en de maatschappelijke kansen van deze flexwerkers. Historisch onderzoek van het IISG laat zien dat op de langere termijn collectieve strategieën altijd beter zijn en tot een grotere bestaanszekerheid leiden.

De groeiende kloof tussen arm en rijk in North America and Western Europe verloopt niet alleen langs sociaaleconomische lijnen, maar verdiept ook de culturele kloof tussen bevolkingsgroepen. Die ontwikkeling is al wat langer aan de gang en werd voor het eerst duidelijk zichtbaar in de jaren negentig, toen zij zich onder meer uitte in de aantrekkingskracht van populistische (anti-immigratie) partijen onder lager opgeleiden. Waar veel hoger opgeleiden de economische en culturele zegeningen van de globalisering prezen, groeide bij anderen het onbehagen en de onzekerheid in de snel veranderende wereld. Deze kloof tussen hoog en laag wordt nog verder verbreed, doordat hoger en lager opgeleiden steeds vaker binnen hun eigen milieu trouwen (‘homogamy’), waardoor de sociale menging in de samenleving afneemt. En daarmee neemt ook de kans op sociale stijging verder af en verhardt de culturele grens tussen een op globalisering gerichte bovenlaag en een conservatiever, nationalistischer, en soms ook xenophobischer onderlaag.

Het IISG onderzoeksprogramma

Het onderzoeksprogramma van het IISG over de ontwikkeling van werk en arbeidsverhoudingen wereldwijd in de afgelopen vijf eeuwen is bij uitstek geschikt om de hierboven kort aangestipte actuele problematiek in een historisch en mondiaal perspectief te plaatsen. Centrale vragen zijn daarbij welke mechanismen er ten grondslag liggen aan de huidige toename van sociale ongelijkheid en de flexibilisering van de arbeidsmarkt en onder welke voorwaarden werknemers (van hoog tot laag) in staat zijn om een menswaardig bestaan op te bouwen. Anders gesteld, waarom lopen de machtsverhoudingen op de werkplek en de opbrengst van arbeid (materieel en immaterieel) zo uiteen in verschillende delen van de wereld in de afgelopen eeuwen?

Die vragen proberen wij te beantwoorden door zo systematisch mogelijk data te verzamelen en te analyseren over arbeid, arbeidsomstandigheden en arbeidsrelaties in de Collaboratory (een online interactieve onderzoeksomgeving) over mondiale arbeidsrelaties vanaf 1500, en daarnaast door het Clio-Infra project over economische groei, gezondheid, bevolkingsgroei, gender, biodiversiteit, onderwijs, geweld en democratie. Ook maken we gebruik van de talrijke (internationale) archieven over sociale bewegingen die het IISG herbergt. Deze groepen hebben immers een belangrijke rol gespeeld bij het tegengaan van sociale ongelijkheid en het versterken van de positie van werknemers.

Op grond van de nu beschikbare gegevens kunnen we een aantal belangrijke conclusies trekken. Ten eerste, zo blijkt uit een rapport How was life? over ‘Global Well-Being’ dat het IISG en de Universiteit Utrecht  (CLIO-Infra) samen met de OESO in september 2014 hebben uitgebracht, is de mensheid nog nooit zo rijk, goed opgeleid en gezond geweest als nu. Ook is de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen (de ‘gender gap’) sterk afgenomen. Tegelijkertijd laat de ontwikkeling sinds 1820 evenwel zien dat deze vooruitgang verre van gelijkmatig was en dat er tussen en binnen landen en continenten grote verschillen bestaan. Ook maakt het overzicht duidelijk dat economische groei vaak ten koste gaat van het milieu en de biodiversiteit.

Individuele aspiraties

De tijdreeksen die in How was life? zijn samengebracht roepen tal van nieuwe vragen op naar het hoe en waarom van deze ontwikkelingen en naar de verklaring van de mondiale verschillen. Een van de manieren om de determinanten van sociale ongelijkheid te begrijpen, is door te kijken naar de verschuivingen in arbeidsrelaties (van slavernij tot vrije loonarbeid) in de loop van de tijd en te doorgronden hoe gewone mensen daar invloed op kunnen uitoefenen. Wij maken daarbij een onderscheid tussen individuele en collectieve strategieën. In het eerste geval draait het om de vraag hoe mensen, als individu of als onderdeel van een gezin of huishouden, reageren op al te ongelijke arbeidsverhoudingen. Dat kan variëren van stil protest en sabotage (‘weapons of the weak’) tot het opzetten van een eigen zaak en het ‘stemmen met de voeten’, of anders gezegd je heil elders zoeken. Migraties zijn bijna altijd een manier om het beter te krijgen. Of het nu gaat om slaven die plantages ontvluchten, Indiase en Chinese landarbeiders die naar de stad trekken, Afrikaanse jonge mannen die als illegaal in Zuid-Europa aan de  slag hopen te komen, of Europeanen die elders in de wereld een nieuw bestaan opbouwen. Dat sommigen op de plaats van bestemming met net zulke slechte arbeidsomstandigheden worden geconfronteerd als thuis, doet niets af aan de aspiraties en hoop die ten grondslag liggen aan het besluit te vertrekken.

Overigens beperkt het IISG-onderzoek  zich niet tot de ‘verworpenen der aarde’. Als we de centrale vragen bevredigend en afdoende willen beantwoorden moeten we ook kijken naar hooggeschoolden, werkgevers en succesvolle zelfstandigen. Niet alleen omdat zij vaak verantwoordelijk zijn voor ongelijke arbeidsverhoudingen, maar ook omdat zij als spiegel fungeren voor minder bedeelden en niet in het minst omdat hun individuele (denk aan expats als hooggeschoolde migranten) en collectieve strategieën onderdeel zijn van het brede spectrum van arbeid en arbeidsrelaties.

Samen staan we sterk

Naast hun individuele strategieën hebben mensen wereldwijd op allerlei manier geprobeerd om samen een vuist te maken en hun belangen te behartigen. Dat varieert van stedelijke gilden, het aannemen van werk in groepsverband, coöperaties, de vorming van alternatieve leefgemeenschappen (zoals van weggelopen slaven) tot vakbonden en andere, civil society (maatschappelijk middenveld) organisaties, zoals Greenpeace, Amnesty, Artsen Zonder Grenzen en Human Rights Watch, en politieke partijen. Het succes van dat soort initiatieven varieert sterk en het IISG-onderzoek heeft interessante patronen en mechanismen blootgelegd die ons veel leren over de voorwaarden waaronder collectieve acties (van lokaal tot transnationaal) kunnen bijdragen aan het terugdringen van sociale ongelijkheid. Een belangrijke bevinding is dat het ‘Westen’ geen monopolie heeft waar het gaat om collectieve acties en dat ook in samenlevingen waarin de ruimte voor openlijk protest en verzet beperkt is (of was), mensen creatieve oplossingen hebben gezocht om hun lot te verbeteren en zelden alleen maar slachtoffer zijn. Dit aspect van ‘agency’ speelt een centrale rol in al het onderzoek van het IISG en de uitgebreide archief en bibliotheekcollecties van het instituut bevatten een schat aan informatie die nog maar deels is geëxploreerd en deels wordt aangevuld met nieuwe informatie.

De hierboven kort beschreven onderzoeksperspectieven maken duidelijk dat (te grote) sociale ongelijkheid niet onvermijdelijk is en dat de huidige en toekomstige ontwikkelingen sterk afhangen van de aard van de economische groei en van de mate waarin mensen de mogelijkheid hebben en creëren om op individuele of collectieve wijze hun belangen te behartigen. Daarbij realiseren wij ons dat de uitingsvormen van collectieve acties tegen slechte leef- en arbeidsomstandigheden in Afrika en Azië – ook in centralistisch geregeerde landen als China – vaak sterk verschillen van die in Europa en Noord-Amerika en daardoor uit het zicht blijven. Vandaar dat IISG-onderzoekers nauw samenwerken met collega’s in andere delen van de wereld.

Tot slot

De onderzoeksafdeling van het IISG zal in de komende jaren, ondersteund door een aantal mondiale samenwerkingsverbanden met onderzoekers in alle continenten, doorgaan met het systematisch verzamelen en analyseren van gegevens over sociale (levenslopen, arbeidsverhoudingen, overlevingsstrategieën waaronder migratie, en collectieve acties) en economische (lonen, prijzen, productiviteit) ontwikkelingen in de wereld sinds 1500. Vanuit het perspectief van arbeid en arbeidsverhoudingen kan dit onderzoek een belangrijke bijdrage leveren aan het beantwoorden van de kernvraag waarom de machtsverhoudingen op de werkplek en de opbrengst van arbeid naar plaats en tijd zo kunnen verschillen. Deze invalshoek is belangrijk om meer inzicht te krijgen in de voorwaarden waaronder ongelijkheid wordt veroorzaakt en kan blijven voortbestaan. Daarmee wil het instituut bijdragen aan actuele maatschappelijke discussies over sociale ongelijkheid, economische groei, milieus, globalisering, migratie en democratie.

Links en literatuur

Migration History at the IISH

Bales, Kevin, Zoe Trodd & Alex Kent Williamson, Modern Slavery: A Beginner's Guide (Oxford 2009).

Blossfeld, H.-P. and S. Buchholz. "Increasing Resource Inequality among Families in Modern Societies: The Mechanisms of Growing Educational Homogamy, Changes in the Division of Work in the Family and the Decline of the Male Breadwinner Model." Journal of Comparative Family Studies 40 (2009) 4: 603-616.

Bovens, Mark & Anchrit Wille. "The educational gap in participation and its political consequences." Acta Politica 45 (2010): 393-42.

Bovens, Mark & Anchrit Wille, Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie (Amsterdam 2011).

Domańskia, Henryk & Dariusz Przybysza. "Educational homogamy in 22 European countries." European Societies 9 (2007) 4: 495-526.

Hofmeester, Karin & Christine Moll-Murata, The Joy and Pain of Work (Cambridge 2012).

Josten, Edith, Jan Dirk Vlasblom & Cok Vrooman, Bevrijd of beklemd? Werk, inhuur, inkomen en welbevinden van zzp’ers (Den Haag 2014).

Lee, Ching Kwan, Against the Law. Labor Protests in China’s Rustbelt and Sunbelt (Berkeley 2007).

Linden,  Marcel van der, Workers of the World. Essays toward a Global Labor History (Leiden en Boston 2008).

Lucassen, Jan, Outlines of a History of Labour (Amsterdam 2013).

Lucassen, Leo & Jan Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere analyse van vijfhonderd jaar immigratie (Amsterdam 2011).

Piketty, Thomas, Capital in the twenty-first century (Cambridge Mass. 2014).

Scott, James, Weapons of the Weak: Everyday Forms of Peasant Resistance (New Haven 1985).

Silver, Beverly J., Workers’ movements and globalization since 1870 (Cambridge 2003).

Tilly, Charles, Durable inequality (Berkeley 1999).

Weil, David, The Fissured Workplace. Why Work Became So Bad for So Many and What Can Be Done to Improve It (Cambridge Mass. 2014).

Wright, Erik Olin, Working-class power capitalist-class interests, and class compromise, American Journal of Sociology 105 (2000) 4, 957-1002.

Zanden, Jan Luiten van, Joerg Baten et al., How is life? Global well-being since 1820 (OECD publishing, Clio-Infra IISH 2014).

Posted: 
woensdag, 25 februari, 2015