Onderzoekt en verzamelt de geschiedenis van werk, werkenden en arbeidsverhoudingen wereldwijd

Vrouwenarbeid in Vroegmoderne Tijd

Vrouwenarbeid in Nederland in de Vroegmoderne Tijd (c 1550-1815) 

Projectbeschrijving
Buitenlandse reizigers die in de vroegmoderne tijd de Republiek bezochten, verbaasden zich over de prominente aanwezigheid van vrouwen in de openbare sfeer: Nederlandse vrouwen stonden bekend als opmerkelijk zelfstandige en competente koopvrouwen die voor eigen rekening of bij afwezigheid van hun echtgenoot hun zaken bestierden. Door het gebrek aan historisch onderzoek naar werkende vrouwen is onbekend of dit beeld overeenkomt met de realiteit. De historici de Vries and Van der Woude schrijven in hun standaardwerk Nederland 1500-1815:

'Het probleem is (...), dat onze kennis van de bijdrage van vrouwen- en kinderarbeid aan het functioneren van de arbeidsmarkt veel te beperkt is om op zinvolle wijze in de analyse van die markt betrokken te kunnen worden. Ons ontbreken nog de kwantitatieve gegevens die het bijvoorbeeld mogelijk moeten maken het aandeel, dat vrouwen en kinderen aan het productieproces leverden, te schetsen, verschuivingen in de loop van de tijd daarin te lokaliseren, de loonontwikkeling voor deze typen arbeid te volgen en iets over de concurrentie tussen de verschillende soorten arbeid (volwassen mannen, vrouwen, jongens en meisjes) te berde te brengen.'

Dit onderzoeksproject wil voorzien in de leemte van kwantitatieve en kwalitatieve informatie over vrouwenarbeid in de vroegmoderne tijd. Het doel van het onderzoek is te komen tot een geschiedenis van de arbeid van vrouwen in de vroegmoderne tijd (circa 1500 tot 1815). Het onderwerp wordt benaderd vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt en vanuit het perspectief van werkende vrouwen zelf. De volgende vragen staan centraal:

  • Het perspectief van de arbeidsmarkt: welk werk deden vrouwen, welk werk kende een arbeidsdeling naar sekse en welke ontwikkelingen vonden hierin plaats gedurende de onderzochte periode? In hoeverre werd de participatie van vrouwen beïnvloed door economische specialisatie, beperkende regels of door een (opkomende) huiselijkheidcultuur?
  • Het perspectief van werkende vrouwen: hoe voorzagen vrouwen in hun levensonderhoud, wat verdienden vrouwen en welke bijdrage leverden zij aan het gezinsinkomen (indien zij deel uitmaakten van een gezin)? Wat was de invloed van de burgerlijke staat op het arbeidzame leven van vrouwen, op welke manier was de arbeidsdeling binnen het gezin georganiseerd en hoe verhielden bestaansstrategieën van vrouwen zich tot bestaansstrategieën van het gezin waarvan zij deel uitmaakten?

Ter beantwoording van deze vragen wordt het project onderverdeeld in zes deelonderzoeken: vier (promotie-)onderzoeken richten zich respectievelijk op zelfstandige vrouwenarbeid in de nijverheid, loonarbeid in de nijverheid, vrouwenarbeid in de handel en vrouwenarbeid in maatschappelijke diensten. Het vijfde deelonderzoek richt zich op de arbeid van arme vrouwen. In het zesde deelonderzoek, de synthese, worden de resultaten van de onderzoeken met elkaar in verband gebracht en in internationaal perspectief geplaatst.

De aanpak van het onderzoek is comparatief. Er zal een vergelijking worden maakt van de arbeid van vrouwen in verschillende economische sectoren. Daarnaast vindt er een geografische vergelijking plaats. Met de selectie van steden en dorpen, verspreid over Nederland, worden stad en platteland en verschillende provincies tegen elkaar afgezet. Op basis van literatuurstudie vindt een vergelijking plaats met de arbeid van vrouwen in andere Europese landen om te kunnen bepalen of de positie van werkende vrouwen in Nederland werkelijk zo uniek was als altijd wordt verondersteld.

Presentaties
Zie de Engelstalige projectpagina.

Working papers en publicaties
Zie de Engelstalige projectpagina.

Medewerkers
Ariadne Schmidt (projectleiding), Elise van Nederveen Meerkerk, Lotte van de Pol, Marjolein van Dekken, Danielle van den Heuvel, Lex Heerma van Voss (supervisor).

Wetenschappelijke Adviescommissie
De wetenschappelijke adviescommissie bestaat uit de volgende leden: Dr Myriam Everard, Dr Els Kloek (Universiteit Utrecht), Prof dr Jan Lucassen (Vrije Universiteit, IISG), Prof dr Henk van Nierop (Universiteit van Amsterdam), Dr Pamela Sharpe (University of Western Australia, Perth).

Financiering
Het onderzoek wordt gefinancierd door Stichting Vrienden van het IISG, Stichting Van Winterfonds en Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).